Afgelopen woensdag was het verkiezingsdag. Ik mocht weer gebruik maken van mijn democratisch recht om een stem uit te brengen op de partij van mijn voorkeur.
Natuurlijk wist ik al lang van te voren welke partij op mijn stem kon rekenen, dus ff snel naar dat stembureau, stemformulier aanpakken, vakje roodkleuren, deponeren in de container en hoppa weer wegwezen. Niets moeilijks aan en is zo gepiept zou je denken. Maar ook met zo iets ogenschijnlijk makkelijks kan nog heel veel misgaan. Lees en huiver mee met dit verhaal waarbij de waarheid op sommige punten door mij is gemanipuleerd !
Het begon al met het weer. De storm van een paar dagen daarvoor was weliswaar gaan liggen, maar het bleef nog steeds onophoudelijk miezeren van de regen. Dat takkeweer zou de hele dag aanhouden, het was dus echt verkiezingsweer. Van mijn voornemen om lekker te gaan wandelen naar dat stembureau kwam geen fluit terecht. Dan maar even snel met de auto op en neer in de hoop dat ik een parkeerplaatsje kon vinden. Ik had geluk, ik kon vlakbij het stembureau een vrij plekje vinden. Dat viel niet tegen, dacht ik. Maar het bleek stilte voor de storm te zijn.
In het stembureau was het drukker dan op een gemiddelde zaterdag bij de supermarkt. Iedereen uit de wijk kwam stemmen. Natuurlijk harstikke mooi, maar het gevolg was dat ik in dat takkeweer in een lange rij met mensen kon aansluiten. Verzopen van de regen kwam ik uiteindelijk binnen waar ik een rij vermoeide ambtenaren aantrof achter een lange tafel. Ze waren omringd door stapels stempassen en liters koffie die al sinds de ochtend vroeg koud was geworden.
Toen ik aan de beurt was en mijn stempas overhandigde, vroeg de voorzitter van het stembureau vriendelijk of “Ik er al uit was?” “Nou,” antwoorde ik, dat ligt eraan wat u bedoelt met ‘eruit’.” Voorlopig moet ik mijn stem nog uitbrengen dus ik heb nog wat bedenktijd, waardoor het nog alle kanten zou uitkunnen met die stem van mij.
Hij kreeg een glimlach en ik vervolgde mijn gang langs nog een bataljon aan ambtenaren, die allemaal in het proces een aparte taak hadden. De laatste overhandigde mij een gigantisch groot vel waarop ik mijn voorkeurstem in het stemhokje moest gaan aankruisen met het welbekende rode potlood. Ik had mij voorgenomen dit jaar goed geïnformeerd te stemmen. Ik had de stemwijzer ingevuld, drie keer zelfs, maar het gekke was, elke keer kwam er iets anders uit. En dat waren dan ook nog eens partijen waar ik nog nooit van had gehoord.
Toen het stemhokje vrij was, stapte ik naar binnen. Het rook er een beetje naar potlood en angstzweet. Ik vouwde het enorme stembiljet open. Het was zo immens groot dat ik er bijna de wand mee raakte. Het lijkt wel de plattegrond van Nederland, mompelde ik. En daar stond ik dan. Na veel geworstel lag het gevaarte eindelijk voor me.
Op de terugweg naar huis voelde ik een vreemd soort tevredenheid. Ik had het gedaan. Ondanks het miezerweer, het ambtelijke chagrijn, de afgebroken potloodpunt en dat verschrikkelijke stemformulier. Thuis aangekomen vroeg mijn vrouwtje of ik zeker wist dat ik goed gestemd had. Ik grijnsde en zei: tja, “zeker weten doe je het nooit, maar ik heb in elk geval gestemd.” Ze knikte goedkeurend. “Dat is waar,” zei ze. “Twijfelen mag, zolang je maar meedoet en je stem niet verloren laat gaan.”






